BOK Periode 1 - H  3 onderscheidingen: Experimenteel psychologen, docenten psychologie en - Studeersnel (2023)

Table of Contents
H H

H

 3 onderscheidingen: Experimenteel psychologen, docenten psychologie en toegepaste psychologie Voorbeelden TP’ers: Klinisch-, ergonomisch-, school-, gezondheids-, sport-, arbeids- & organisatiepsychologen Psychiaters zijn medisch opgeleid en hebben een gespecialiseerde studie over behandeling van gedragsproblemen en geestelijke aandoeningen gevolgd, psychologen niet Psychologen mogen geen medicatie voorschrijven Pseudopsychologie is een vorm van psychologische bevindingen die niet onderbouwd zijn met bestaande feiten, maar alsnog worden gepresenteerd als wetenschappelijk Volgens de empirische onderzoeksmethode wordt een theorie gevormd in 5 stappen: 1. Ontwikkeling van een hypothese (moet weerlegbaar zijn, concrete termen) 2. Uitvoering van een goed gewogen experiment (controlegroep, experimentele groep, randomisering) 3. Verzameling van gegevens 4. Analyse van resultaten 5. Publiceren, bekritiseren en repliceren van het onderzoek Correlatiestudies + correlatiecoëfficiënten tussen –1,0 & +1, Expectancy bias (wanneer de resultaten van een onderzoek worden beïnvloed door de verwachtingen van de onderzoeker) Emotionele bias (wanner de onderzoeker’s meningen en ideeën teveel laat meewegen in het onderzoek) Ethiek (deelnemers van een onderzoek mogen niet worden misleid en moeten worden geïnformeerd over de handelswijze en gegevensverwerking. Ook mogen dieren alleen worden gebruikt als laatste keus) Verschillende perspectieven: - Perspectief van het gehele lichaam - Cognitieve perspectief (geest bestuderen met behulp van de wetenschap) - Behaviouristische perspectief (wetenschap van zichtbaar gedrag) - Holistische perspectief: - Psychodynamische psychologie (geestelijke aandoeningen en persoonlijkheid komen uit onbewuste processen) - Humanistische psychologie (Menselijke ontwikkeling heeft de hoogste prioriteit) - Psychologische psychologie (Karaktertrekken en temperament bepalen het individu) - Ontwikkelingsperspectief (verandering van de mens door interactie met omgeving en erfelijkheid) - Socioculturele perspectief (sociale en culturele beïnvloedingsfactoren) Verschillende stromingen: - Rationalisme - Structuralisme

  • Functionalisme
  • Behaviorisme

H

 Split-brainpatiënten lijken soms verlost van epilepsie, maar uit studies blijkt dat zij objecten in hun linkerhand vaak niet kunnen benoemen, maar wel ongeziene objecten in hun rechterhand Biopsychologie houdt zich bezig met de studie naar de interactie tussen de biologie, het gedrag en de omgeving Neurowetenschap is een mogelijk resultaat van samenwerking tussen chemici, linguïsten, psychologen, enz. Levende wezens die minder goed aangepast zijn aan hun omgeving zullen moeilijker overleven dan wezens die wel goed zijn aangepast. Dit heet ‘natuurlijke selectie’ Mensen hebben normaliter 23 chromosomenparen (46 chromosomen), in sommige gevallen hebben mensen meer/minder chromosomen (een chromosomenafwijking) Een bundel neuronen bij elkaar heet een zenuw. Informatie kan worden overgedragen via de zenuwcellen 3 typen neuronen: Motorische/efferente neuronen (info uit het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren), Sensorische/afferente neuronen (info verkregen door middel van zintuigen doorgeven aan centrale zenuwstelsel) & interneuronen/schakelcellen (geven info door van het ene neuron naar de andere) Uitlopers van een neuron: dendriet | Cellichaam: soma | ruimte tussen zenuwcellen: synaps | Overgedragen chemische stoffen: neurotransmitters | Lange uitloper die impulsen vanuit de soma naar de eindknopjes overdraagt: axon | verdikkingen aan het einde van de axonen die neurotransmitters bevatten: eindknopjes | maker van isolerende laag tussen axonen: gliacellen | bestandsdeel van gliacellen die de axonen beschermen: myelineschede Agonisten stimuleren/bootsen neurotransmitters na, antagonisten remmen de werking van neurotransmitters Centrale zenuwstelsel: ruggenmerg + hersenen | Perifere zenuwstelsel: alle delen van het zenuwstelsel – ruggenmerg & hersenen | Autonome zenuwstelsel: verzendt zelfstandig & onbewust signalen naar inwendige organen & klieren | Sympathisch deel: stimulatie van inwendige organen tijdens stress | Parasympatisch deel: remt de stimulatie van organen en klieren Somatisch deel van het perifere zenuwstelsel wordt gevormd door de sensorische zenuwverbinding en de motorische zenuwverbinding met het centrale zenuwstelsel Endocriene stelsel: Het hormonale systeem waardoor informatie van en naar klieren wordt overgebracht

 Gefixeerde actiepatronen: Niet aangeleerde gedragingen die bij de gehele soort voorkomen en het gevolg zijn van duidelijk identificeerbare stimuli Biologische drijfveer: Toestand van energie of spanning die een organisme beweegt om een biologische behoefte te vervullen Drijfveertheorie: Een biologische behoefte produceert een drijfveer die op zijn beurt het gedrag aanstuurt opdat in de behoefte wordt voorzien Homeostase: De toestand waarin volgens de drijfveertheorie een organisme zich het liefst in verkeert Behoeftehiërarchie: (van onder naar boven) Biologische behoeften – Behoefte aan veiligheid – Behoefte aan hechting en verbondenheid – Behoefte aan waardering – Zelfactualisatie (- Zelftranscendentie) Functionele analysatieniveau: Onderzoekt de adaptieve functie van een motief in termen van overleving en reproductie Proximaal analysatieniveau: Onderzoekt stimuli die de motivatieprioriteiten kunnen veranderen: prikkels uit de directe omgeving en gedachten van het organisme (bij mensen) Ontwikkelingsanalyseniveau: Onderzoekt in de ontwikkeling van het organisme veranderingen die op hun beurt mogelijk de motivatieprioriteit veranderen, bijvoorbeeld wanneer de seksuele belangstelling in de puberteit toeneemt onder invloed van hormonen Maslows behoeftehiërarchie herzien door evolutionaire psychologie: (van onder naar boven) Directe biologische behoeften – Veiligheid en bescherming - Liefde, verbondenheid, affiliatie – Waardering en status – Seks en ouderschap Zelfdeterminatietheorie: Theorie die veronderstelt dat mensen van nature proactief hun omgeving vormgeven en dat deze activiteit is gericht op groei en integratie

Instincttheorie Biologische processen die gedragspatronen motiveren die specifiek zijn voor een soort

Vogelmigratie,vissenscholen

Drijfveertheorie Behoeften leiden tot drijfveren die gedrag motiveren totdat ze gereduceerd zijn

Honger, dorst

Psychodynamischetheorie van Freud

Motivatie komt voort uitonbewuste behoeften;onze motievenondergaanveranderingen tijdensde ontwikkeling vankind naar volwassene

Seks, agressie

Maslowsbehoeftehiërarchie

Motieven komen voortuit behoeften diegeordend zijn volgenseen bepaalde prioriteit

Behoefte aanwaardering,zelfactualisatie

Evolutionaire theorie Motivatieprioriteit Geur van voedsel

wordt bepaald doorfunctionele, proximaleenontwikkelingsfactoren

(proximale stimulus)kan de prioriteit vanhet hongermotiefverhogenZelfdeterminatietheorie Na vervulling vanbasisbehoeften zijnmensen van natureintrinsiek gemotiveerdhun omgeving vorm tegeven ten behoeve vangroei en integratie

Autonomie,competentie enverbondenheid

Aanzetten tot eten VoorbeeldenInterne cues  Lage bloedsuikerspiegel  Lage concentratie van vetzuren in het bloed  Hormonale signalen van vetcellen  Lege maagBiologische bepaalde voorkeur voorbepaald voedsel

 Zout voedsel Zoet voedsel Vet voedselAangeleerde factoren  Voorkeur voor bepaaldvoedsel Stresseating Depressie ‘wegeten’ Eten om later geen honger te krijgen Eten omdat het etenstijd is Eten omdat er voedsel is Sociaal eten Andere eetcuesWeerhouden van eten VoorbeeldenInterne cues  Hoge bloedsuikerspiegel Hoge concentratie vanvetzuren in het bloed Hormonale signalen vanvetcellen Volle maagBiologisch bepaalde afkeer voorbepaald voedsel

 Bitter voedsel Stinkend voedselAangeleerde factoren  Grootte van de portie Voedsel dat wordtgeassocieerd met walging Religieuze aversies Niet kunnen eten door stress Niet kunnen door depressie Culturele druk omtrent slankzijn en diëtenGemengde factoren  Matige lichaamsbeweging Angst

 Tweefactortheorie: Het idee dat een emotie ontstaat uit de cognitieve interpretatie van zowel lichamelijke arousal (factor 1) als een emotieoproepende stimulus (factor 2) Emotionele Intelligentie (EQ): Het vermogen om emotionele responsen te begrijpen en te beheersen

H

 Cognitieve neurowetenschap: Een interdisciplinair wetenschapsgebied waar cognitief psychologen, neurowetenschappers, computerwetenschappers en onderzoekers uit andere vakgebieden onderzoek doen naar het verband tussen mentale processen en de hersenen Onbewust proces: Proces in de hersenen dat buiten het bewustzijn om gaat, bijvoorbeeld de regulering van de hartslag, de ademhaling en de controle over de interne organen en klieren Bewustzijn: Het proces waarmee de hersenen een mentaal model creëren van onze ervaringen Aandacht: Een proces waarbij het bewustzijn zich concentreert op één item of ‘chunk’ in het werkgeheugen (Gerelateerd: selectieve aandacht & het cocktailpartyverschijnsel) Brain imagingstechnieken: eeg, MRI, fMRI, PET-scan & CT-scan Voorbewuste: Het idee dat de geest een speciale onbewuste opslagruimte heeft voor informatie waarvan we ons momenteel niet bewust zijn, maar die wel in het bewustzijn beschikbaar is Seriële verwerking: Werkwijze waarbij slechts één ding tegelijkertijd en achtereenvolgens verwerkt kan worden Parallelle verwerking: Bij parallelle verwerking vinden twee of meer activiteiten tegelijkertijd plaats Het onbewuste: Het deel van de geest waaraan een individu zich niet bewust van is en waar zich onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten bevinden die geen toegang hebben tot het bewuste Priming: Techniek waarmee impliciete herinneringen worden voorzien van een label (cue) dat het terughalen van die herinneringen stimuleert, zonder dat de (proef)persoon zich bewust is van het verband tussen het label en de teruggehaalde herinnering 1. Bewustzijn beperkt onze aandacht (restrictie) 2. Het bewustzijn biedt een mentale ‘ontmoetingsplaats’ 3. Dankzij bewustzijn kunnen we een mentaal model van de wereld creëren dat we kunnen manipuleren Coma: Een toestand van diepe bewusteloosheid waarin de patiënt geen normale slaap-waakcyclus meer doormaakt en die meestal slechts enkele dagen duurt Dagdromen: Een veelvoorkomende (en heel normale) activiteit of staat van bewustzijn, waarbij de aandacht verschuift van de onmiddellijke situatie naar herinneringen, verwachtingen, verlangens of fantasieën Circadiaanse ritmes: Fysiologische patronen die zich ongeveer elke 24 uur herhalen, zoals de slaap-waakcyclus

 REM-slaap: Periode in de slaap die ongeveer elke 90 minuten terugkeert en gekenmerkt wordt door snelle, onrustige oogbewegingen die onder de gesloten oogleden plaatsvinden (Rapid Eye Movements). REM-slaap wordt geassocieerd met dromen NREM-slaap: De steeds terugkerende periodes waarin de slaper geen REM vertoont Slaapverlamming: Een toestand waarin de slaper niet in staat is zijn willekeurige spieren te gebruiken, met uitzondering van de spieren van de ogen. Slaapverlamming treedt normaliter op tijdens de REM-slaap REM-rebound: Extra REM-slaap volgend op een periode van tekort aan REM- slaap Slaaptekort: Toestand die ontstaat als je minder slaapt dan nodig is om optimaal te kunnen functioneren Slapeloosheid (insomnia): Stoornis die wordt gekenmerkt door slaapgebrek het onvermogen om snel in slaap te vallen, regelmatig wakker worden en/of te vroeg ontwaken Slaapapneu: Ademhalingsstoornis waardoor iemand tijdens de slaap regelmatig stopt met ademhalen Pavor nocturnus: Episode in de diepe slaap waarbij iemand in angst lijkt te verkeren, hoewel de beangstigende mentale ervaring (zoals een droom) bij het ontwaken meestal vergeten is. Komt voornamelijk voor bij kinderen Narcolepsie: Verstoring van de REM-slaap, waardoor overdag plotselinge REM-slaap (microslaap) optreedt, die meestal gepaard gaat met kataplexie (spierverslapping) Freuds dromentheorie: Manifeste inhoud: De verhaallijn van een droom, zonder interpretatie Latente inhoud: De veronderstelde symbolische betekenis van objecten en gebeurtenissen in een droom Activatie-synthesehypothese: Theorie die stelt dat dromen beginnen met willekeurige elektrische activatie vanuit de hersenstam. Dromen zouden niet meer zijn dan een poging van de hersenen om deze willekeurige activiteit betekenis te geven (synthetiseren) Meditatie: Een vorm van veranderd bewustzijn die meestal opgeroepen wordt door zich te concentreren op terugkerend gedrag, het aannemen van bepaalde houdingen en zich af te sluiten voor externe stimuli. Meditatie kan de bedoeling hebben een vorm van spirituele verlichting te brengen, alsmede de zelfkennis en het welzijn te vergroten

H

 Persoonlijkheid: De psychologische kenmerken die een zekere continuïteit verlenen aan het gedrag van een individu in verschillende situaties en op verschillende momenten Persoon-situatiecontroverse: Een theoretische discussie over de relatieve invloed van persoonlijkheidskenmerken en kenmerken van de omgeving op gedrag

 Onbewuste: Het deel van de geest waarvan een individu zich niet bewust is, maar waar zich onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten bevinden die geen toegang hebben tot het bewuste Libido: Het freudiaanse concept van psychische energie die individuen aanzet tot het ervaren van sensueel genot Id: Het primitieve, onbewuste deel van de persoonlijkheid. Bevat de fundamentele drijfveren en onderdrukte herinneringen Superego: Deel van de persoonlijkheid dat onze normen en waarden bevat, inclusief morele attitudes die zijn overgenomen van ouders en maatschappij; correspondeert in grote lijnen met het alledaagse begrip 'geweten’ Ego: Het bewuste, rationele deel van de persoonlijkheid, dat is belast met het handhaven van de vrede tussen het superego en het id Psychoseksuele fases: Opeenvolgende, instinctieve patronen waarbij genot wordt geassocieerd met de stimulatie van verschillende delen van het lichaam in verschillende perioden van het leven Oedipuscomplex: Volgens Freud: grotendeels onbewust proces waarbij jongens zich aangetrokken voelen tot hun moeder en zich identificeren met hun vader. Later verschuift de erotische aantrekkingskracht naar vrouwen van hun eigen leeftijd Identificatie: Het psychologische proces waarbij een individu probeert net zo te worden als iemand anders, met name zoals de ouder van hetzelfde geslacht Elektracomplex: Volgens Carl Jung: de psychoseksuele competitie van een meisje met haar moeder om de liefde van de vader. Dit conflict wordt opgelost wanneer, net als bij het oedipuscomplex, identificatie plaatsvindt met de ouder van hetzelfde geslacht Fixatie: Stagnatie van de psychoseksuele ontwikkeling in een onvolwassen stadium Ego-afweermechanisme: Onbewust mechanisme dat de ervaring van een conflict of angst verzacht Verdringing: Een onbewust proces dat onacceptabele gedachten en gevoelens uit het bewustzijn en het geheugen verdrijft Projectieve test: Instrument waarmee we ons een beeld kunnen vormen van de persoonlijkheid van een individu. Gebaseerd op Freuds concept van projectie Rorschachtest: Projectieve test waarbij respondenten moeten beschrijven wat ze in tien inktvlekken zien Thematische Apperceptietest (TAT): Projectieve test waarbij respondenten verhaaltjes moeten verzinnen bij ambigue afbeeldingen Neofreudiaan: Letterlijk: ‘nieuwe freudiaan’, een theoreticus die afstand heeft genomen van Freud, maar in wiens theorie een psychodynamisch aspect gehandhaafd is, met name de nadruk op motivatie als bron van energie voor de persoonlijkheid Persoonlijk onbewuste: Jungs term voor dat deel van het onbewuste dat grofweg overeenkomt met Freuds id

 Collectief bewuste: Jungs aanvulling op het persoonlijk onbewuste: deel van het onbewuste dat onze instinctieve ‘herinneringen’, onder meer de archetypen, bevat. De inhoud van dit onbewuste is universeel Archetype: Eeuwenoud herinneringsbeeld in het collectief onbewuste. Archetypen worden overal ter wereld gebruikt in de beeldende kunst, literatuur en sprookjes Introversie: Jungiaans persoonlijkheidskenmerk waarbij de aandacht gericht is op interne ervaringen, op de eigen gedachten en gevoelens. Dit maakt een introverte persoon minder toegankelijk en minder gemakkelijk in de omgang dan iemand met een extraverte persoonlijkheid Extraversie: Jungiaans persoonlijkheidskenmerk waarbij de aandacht naar buiten, op anderen gericht is Zelfactualiserende persoonlijkheid: Gezond individu van wie de basisbehoeften vervuld zijn en dat daardoor de vrijheid heeft om zijn interesse in ‘hogere’ idealen (zoals waarheid, rechtvaardigheid en schoonheid) te ontwikkelen Volledig functionerend persoon: Carl Rogers’ term voor een zelfactualiserend individu wiens zelfbeeld positief is en congruent met de realiteit Fenomenaal veld: Onze psychologische realiteit; bestaat (volgens Rogers) uit percepties en gevoelens Positieve psychologie: Stroming in de psychologie die zich concentreert op de wenselijke aspecten van het functioneren van de mens, in plaats van op de psychopathologie Weerbaarheid (hardiness): Houding van weerstand tegen stress, die is gebaseerd op een gevoel van uitdaging (positief staan tegenover verandering), toewijding (doelgerichte activiteit) en controle (het in stand houden van een interne richtlijn voor het handelen) Observationeel leren: Een vorm van cognitief leren waarbij nieuwe reacties worden verworven nadat het gedrag van anderen en de gevolgen daarvan zijn waargenomen Wederzijds (reciproque) determinisme: Het proces waarbij de persoon, de situatie en de omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden Locus of control: De plek waar een individu de belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven situeert: intern of extern Impliciete persoonlijkheidstheorie: Aanname over de persoonlijkheid die mensen (met name niet-psychologen) hanteren met het doel anderen te begrijpen Mindset: Een reeks van vooronderstellingen, attitudes en opinies en een wijze van denken van een individu of een groep Levensverhaal (self-narrative): Het ‘verhaal’ dat iemand over zichzelf vertelt. Levensverhalen geven iemand een gevoel van continuïteit en samenhang in de loop van de tijd Redemptive self: Een veelvoorkomend levensverhaal dat door McAdams bij volwassen Amerikanen is aangetroffen. Het redemptive self bestaat onder meer uit het gevoel te zijn geroepen om obstakels te overwinnen bij pogingen om anderen te helpen

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Pres. Lawanda Wiegand

Last Updated: 12/06/2023

Views: 5881

Rating: 4 / 5 (51 voted)

Reviews: 82% of readers found this page helpful

Author information

Name: Pres. Lawanda Wiegand

Birthday: 1993-01-10

Address: Suite 391 6963 Ullrich Shore, Bellefort, WI 01350-7893

Phone: +6806610432415

Job: Dynamic Manufacturing Assistant

Hobby: amateur radio, Taekwondo, Wood carving, Parkour, Skateboarding, Running, Rafting

Introduction: My name is Pres. Lawanda Wiegand, I am a inquisitive, helpful, glamorous, cheerful, open, clever, innocent person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.